Kenmerkend zijn de steile rotswanden, die je vooral van af de Pordoi en de Sella ziet en als je vlak onder de 3000 meter hoge rotswanden doorfietst.
Begin je in Arabba, dan krijg je als eerste klim de Pordoi, in ongeveer 10 kilometer ga je van 1.500 naar ruim 2.200 meter, veel haarspeldbochten en constant uitzicht op het Sellamassief. Bovenop is er een kabelbaan, die je naar 3.000 meter, brengt bovenop het Sellamassief met indrukwekkende panorama’s van de omliggende bergen. Maar ook op de Pordoi- en de Sellapas, die 1.000 meter onder je liggen.
De tweede klim is de Sella, 7 kilometer in de afdaling van de Pordoi moet je plots rechtsaf en begint de weg direct te klimmen in 6 kilometer naar 2.240 meter hoogte. Met percentages van 7 tot 9% langs zeer de indrukwekkende rotswanden van het gelijknamige massief. Het laatste deel wordt gekenmerkt door talloze bijna witte rotsblokken.
Heel langzaam krijg je ook uitzicht op de Marmolade-gletscher, hoogste punt hiervan is 3.343 meter. Onderlangs de Marmolade-gletscher loopt de Fedaiapas, vanuit Caprile is dit één van de zwaarste Dolomietencols met stukken tot 15% en een geweldig panorama op het stuwmeer en de daarachter gelegen gletscher.
Na de Sella is het zo’n 5 kilometer afdalen naar de Gardenapas, een makkie met nog geen 400 hoogtemeters opgesplitst door enkele vlakke kilometer. Daarna gaat het in een mooie afdaling naar het toeristische plaatsje Corvara waar de laatste klim begint: de Campolongopas met zijn 1.875 meter hoogte, de laagste col van de 4.
Tijdens de beklimming niet vergeten achterom te kijken naar Corvara, met de daarachter gelegen Sassongher, 2.665 meter. De afdaling weer terug naar Arabba stelt niet zoveel voor, maar vergeet niet dat Erik Breukink op deze berg een hongerklop kreeg en zo de kansen op de eindzege van de Giro in 1989 verspeelde. Behalve mooie landschappen dus ook genoeg wielerhistorie op dit rondje!